De Hoge Raad heeft op 4 april 2014 geoordeeld dat een thuiszorginstelling die zorgverlening via steunpunten organiseert, niet is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting. De Hoge Raad overweegt hierbij dat de zorg, bezien vanuit de zorgvragers, niet wordt verricht door de zorginstelling.
De BV is een landelijk opererende thuiszorginstelling en een toegelaten AWBZ-thuiszorginstellingen in Nederland. De BV is onderdeel van een groep. Voor het aanbieden, het uitvoeren en het verlenen van diensten en zorgtaken op het gebied van thuisverzorging en thuisverpleging, maakt de BV gebruik van de diensten van zogenoemde steunpunten. Deze steunpunten zijn onafhankelijke ondernemingen. De zorgverlening wordt verricht door zzp’ers die zich bij de steunpunten hebben aangemeld. De vraag is of de BV is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat de bv niet voldoet aan de voorwaarden die aan haar statuten worden gesteld voor toepassing van de VpB-vrijstelling, zie Vpb-vrijstelling Thuiszorginstelling beperkt.
De Hoge Raad oordeelt eveneens dat de BV niet is vrijgesteld van de VpB-heffing, maar niet omdat de BV niet voldoet aan de eis van winstbestemming van art. 4 Uitv.besl. VpB. De Hoge Raad overweegt namelijk dat de zorg, bezien vanuit de zorgvragers, niet wordt verricht door de zorginstelling. Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen is volgens de Hoge Raad vereist dat de werkzaamheden van een belastingplichtige uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen. De Hoge Raad verwijst hierbij naar zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 13/00923. Dat de BV niet voldoet aan de eis van winstbestemming van art. 4 Uitv.besl. VpB, vindt de Hoge Raad dus niet van belang. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.