Nominaliteitsleer per 1 januari 2012 vervangen door beleggingsleer.
Vóór 2012: waardestijging en waarde daling niet verrekend bij vergoedingsvordering
Tot 1 januari 2012 was het nog zo dat als de ene echtgenoot privévermogen investeerde in een gemeenschapsgoed of investeerde in een privégoed van de andere echtgenoot, deze echtgenoot bij scheiding recht had op terugbetaling van het door hem ter beschikking gestelde bedrag.
Als een echtgenoot bijvoorbeeld € 50.000 aan privévermogen inbracht voor de aankoop of de verbouwing van een woning, kreeg deze een nominale vergoedingsvordering op de gemeenschap van € 50.000.
Als het huwelijk later strandde, had de echtgenoot nog steeds recht op € 50.000, ongeacht de waardeontwikkeling van de gemeenschappelijke zaak. Over de vordering werd ook geen rente vergoed. De € 50.000 euro bleef ook na scheiding, al was het twintig jaar later, nog steeds € 50.000 euro. De zogenaamde nominaliteitsleer.
Vanaf 2012: waardestijgingen of- dalingen tellen mee bij vergoedingsvordering
Per 1 januari 2012 is de nominaliteitsleer vervangen door de beleggingsleer.
Sindsdien tellen waardestijgingen of- dalingen in principe wel mee bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingsvordering.
Als een echtgenoot privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop of verbouwing van een woning, wordt de uiteindelijke vergoeding bij scheiding hoger dan het geïnvesteerde bedrag.
Daalt de woning in waarde, dan valt de vergoeding lager uit dan het geïnvesteerde bedrag.
Wat betekent dit in de praktijk? Hieronder enkele situaties.
Woning gekocht vóór 2012, daarna scheiding
Peter en Jolanda zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en kopen in 2004 een woning ter waarde van € 400.000. De woning wordt deels gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 300.000 en deels met privévermogen (€ 100.000) van Jolanda. In 2015 gaan Peter en Jolanda scheiden. Wat is de hoogte van de vergoeding van Jolanda?
* Situatie 1: de waarde van de woning bedraagt in 2015 € 500.000 (waardestijging)
Op de vordering van Jolanda is het ‘oude’ recht (nominaliteitsleer) nog van toepassing. Zij heeft recht op het nominale bedrag van haar investering van € 100.000 en de helft van de resterende overwaarde van de woning. De overwaarde van de woning is € 100.000, dus Jolanda heeft recht op € 150.000 (= € 100.000 + € 50.000) en Peter op € 50.000.
* Situatie 2: de waarde van de woning bedraagt in 2015 € 350.000 (waardedaling)
Op de vordering van Jolanda is het ‘oude’ recht nog van toepassing. Zij heeft recht op het nominale bedrag van haar investering van € 100.000.
Woning gekocht in 2012, daarna scheiding
Peter en Jolanda zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en kopen in 2012 een woning ter waarde van € 400.000. In 2015 gaan zij scheiden. Wat is de hoogte van de vergoeding van Jolanda?
Situatie 3: de waarde van de woning bedraagt in 2015 € 500.000 (waardestijging)
De nieuwe beleggingsleer is van toepassing op de vordering van Jolanda. De hoogte van haar vordering is afhankelijk van de waardeontwikkeling van de woning. Jolanda heeft niet alleen recht op het nominale bedrag van haar investering van € 100.000, maar ook op de waardestijging die aan haar investering is toe te rekenen. Haar investering was € 100.000, zijnde 25% van de aanschafprijs van de woning. De waardestijging van de woning was € 100.000 en daar krijgt zijn 25% van; totaal dus € 125.000. Daarnaast heeft zij ook nog recht op de helft van de resterende overwaarde van € 75.000. Jolanda heeft uiteindelijk recht op € 162.500 en Peter op € 37.500.
Situatie 4: de waarde van de woning bedraagt in 2015 € 350.000 (waardedaling)
Ook in dit geval is de beleggingsleer van toepassing op de vordering van Jolanda. De vordering van Jolanda bedraagt € 87.500, zijnde 25% van de waarde van de woning. Er is een hypothecaire geldlening van € 300.000. Bij vervreemding van de woning blijft dus nog € 50.000 over, terwijl Jolanda recht heeft op € 87.500. Het verschil van € 27.500 moet dus uit de andere gemeenschappelijke vermogensbestanddelen komen.
Onverwachte problemen tussen echtgenoten bij scheiding
In de praktijk realiseren veel mensen zich niet goed wat vergoedingsrechten zijn en hoe dit in de praktijk uitpakt. Er kunnen bij scheiding tussen echtgenoten relatief grote verschillen ontstaan.
Hieronder twee voorbeelden:
De ene echtgenoot investeert eind 2011, de andere begin 2012
Beide echtgenoten hebben uit privévermogen € 100.000 geïnvesteerd in hun gemeenschappelijke woning. De ene echtgenoot heeft dit eind 2011 gedaan, de andere begin 2012. De vergoeding kan voor beiden bij echtscheiding hoger of lager uitpakken, terwijl de investering even groot is.
Echtgenoot lost af uit eigen privévermogen
Een stel is getrouwd in gemeenschap van goederen en heeft in 1990 een woning aangekocht en deze volledig gefinancierd. In 2015 lost een van de echtgenoten de volledige hypotheekschuld af uit het eigen privévermogen. Strikte toepassing van de beleggingsleer zou betekenen dat de waardestijging van de woning slechts één van beide echtgenoten ten goede komt – ook de waardestijging die toe te rekenen is aan de periode van 1990 tot 2015.
Of dit altijd zo wordt toegepast?
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 15 december 2020 in ieder geval geoordeeld dat de beleggingsleer onverkort van toepassing was op de privé investering door een van de echtgenoten.
Bij overeenkomst afwijken van wettelijke regeling
Het is mogelijk om bij overeenkomst van de wettelijke regeling af te wijken.
Echtgenoten kunnen afspreken dat de vordering nominaal blijft (eventueel met een rentebeding) of dat slechts beperkt wordt meegedeeld in een eventuele waardedaling of –stijging.
Tip
1. Leg gemaakte afspraken schriftelijk vast (ook al is dit niet verplicht), zodat deze voor iedereen duidelijk zijn.
2. Zorg voor goede administratie van de verschillende geldstromen.