Uitspraak HR: privégebruik auto en btw

Op vrijdag 21 april 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld over een viertal zaken met betrekking tot btw en privégebruik auto. Van de vier zaken heeft de Hoge Raad er twee deels gegrond verklaard en twee geheel ongegrond.

Uitspraak

  • Ondanks de intrekking van een buitenwettelijke regeling zoals in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M, en artikel 15 Uitv. Besch. OB, is de voldoening van btw verbonden aan de eerdere aftrek die al dan niet onterecht genoten is. Volgens de Hoge Raad is in 2011 een wettelijke grondslag aanwezig voor de voldoening van de btw ten aanzien van privégebruik van een bedrijfsauto.
  • De Hoge Raad heeft beslist dat de normale waarde als vergoeding voor privégebruik mag worden gehanteerd mits daardoor niet minder btw wordt afgedragen dan een zelfstandige (niet-verbonden) ondernemer. Daarom is het niet toegestaan om enkel btw af te dragen uit de door werknemers betaalde lage(re) bijdragen.
  • In het persbericht van de staatssecretaris van 17 juni 2011 is voldoende duidelijk omschreven dat de btw-heffing ter zake van het privégebruik auto per 1 juli 2011 gaat wijzigen en dat daarbij een normale-waardebepaling zal worden ingevoerd. Artikel 8, lid 4 Wet OB heeft terugwerkende kracht tot 1 juli 2011.
  • De forfaitaire regeling inzake de voldoening van btw is niet in strijd met de Btw-richtlijn als de af te dragen btw maar niet hoger is dan het bedrag dat voortvloeit uit artikel 8, lid 7 Wet OB en niet meer btw wordt geheven dan de btw die drukt op de uitgaven die zijn gedaan voor het privégebruik van de auto.
  • Wanneer de btw-ondernemer van mening is dat de verschuldigde btw lager is dan forfaitaire regeling dient hij dit aannemelijk te maken door zich te beroepen op de wettelijke bepalingen uit Wet OB en de Btw-richtlijn. Tevens kan aan de inspecteur niet worden tegengeworpen dat bij een forfaitaire regeling het BPM-element bij de bepaling van de verschuldigde btw moet worden meegenomen. Indien de werkgever een auto ter beschikking stelt aan de werknemer is het niet strijdig met het unierechtelijke neutraliteitsbeginsel dat de berekening over privégebruik van een aangekochte auto afwijkt van de berekening voor een geleasete auto.
  • Bij het vaststellen van het werkelijk privégebruik is de belanghebbende verantwoordelijk voor het aanleveren van gegevens. Het alleen aanleveren van statistische gegevens lijkt onvoldoende.
    Het werkelijk privégebruik kan via een kilometeradministratie worden aangetoond maar dat hoeft niet de enige vorm van bewijs te zijn, aldus de Hoge Raad. Als de btw-ondernemer uit zijn administratie geen gegevens kan aanleveren waaruit blijkt hoeveel kilometers zijn gemaakt ten behoeve van privédoeleinden, moet de omvang van het privégebruik in redelijkheid worden bepaald, waarbij alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen. Voorbeelden hiervan zijn o.a. de aard van de onderneming, de zakelijke doeleinden waarvoor het aangeschafte goed binnen de onderneming te gebruiken is, alsmede de positie en de werkzaamheden binnen de onderneming van degene die het goed gebruikt en de wijze waarop het goed voor privédoeleinden mag worden gebruikt of is gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor woon-werkverkeer. In geval een beroep wordt gedaan op statistische gegevens zal de ondernemer met behulp van de bovenstaande omstandigheden aannemelijk moeten maken dat deze gegevens bruikbaar zijn. Het Hof had in casu moeten motiveren waarom hetgeen de belanghebbende heeft aangeleverd niet voldoende is . Hof Den Bosch moet zich met inachtneming van deze ‘kaders’ buigen over de omvang van het privégebruik.

Commentaar

Ondanks dat de Hoge Raad de meeste cassatiemiddelen heeft afgewezen, geeft zij l een richtlijn voor het aanleveren van gegevens om de omvang van het privégebruik te bepalen. Het is echter de vraag of Hof Den Bosch in zijn uitspraak voor de praktijk voldoende duidelijkheid gaat geven over welke gegevens aangeleverd moeten worden en wat wel en niet toereikend is. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe het werkelijk gebruik kan worden aangetoond en of de uitkomst van het onderzoek dat Hof Den Bosch gaat doen zodanig praktisch en werkbaar is dat de praktijk hier mee geholpen is, en of de praktijk daadwerkelijk geen gebruik gaat maken van het 2,7%-forfait.

Zie de arresten:
– 15/02004, ECLI:NL:HR:2017:711
– 15/02180, ECLI:NL:HR:2017:712
– 15/02212, ECLI:NL:HR:2017:713
– 15/02240, ECLI:NL:HR:2017:714

BRON: Nextens.nl en de Rechtspraak.nl