Belastingplichtige heeft in de jaren 2013 en 2014 hoofdzakelijk gewerkt voor een drietal opdrachtgevers. De rechtbank is van oordeel dat er bij ieder van deze opdrachtgevers sprake is van een gezagsrelatie en dat er daarom ten onrechte een VAR-WUO is afgegeven: ECLI:NL:RBZWB:2014:7844.
Situatieschets
Belastingplichtige (belanghebbende) stelt dat een gezagsverhouding tussen hem en zijn opdrachtgevers ontbreekt. Hij wijst daarbij op de vrijheid die hij heeft om een opdracht aan te nemen en hij bepaalt zelf wanneer hij komt werken en wanneer hij vrij neemt of op vakantie gaat.
Een dergelijke vrijheid hoeft echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan een gezagsrelatie in de weg te staan. Hij komt tot dit oordeel op basis van de volgende punten:
- Vast staat dat belanghebbende bij opdrachtgever de aanwijzingen van dit bedrijf dient op te volgen.
- Opdrachtgever bepaalt wanneer en op welk tijdstip de werkzaamheden worden verricht.
- Belanghebbende beschikt bovendien niet zelf over enige specifieke expertise om zo een eigen invulling te geven aan zijn werkzaamheden.
- De werkzaamheden van belanghebbende maken een wezenlijk onderdeel uit van de bedrijfsvoering van opdrachtgever en worden de werkzaamheden van belanghebbende eveneens uitgeoefend door werknemers die bij dat bedrijf in loondienst zijn.
Oordeel
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat er bij alle opdrachtgevers van belanghebbende een gezagsverhouding aanwezig is. Aan alle voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is dan voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het inkomen dat belanghebbende uit genoemde arbeidsrelaties geniet of zal gaan genieten loon is en geen winst uit onderneming.
Lees meer in Verklaring ArbeidsRelatie.