De bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak door de IB-ondernemer is beperkt is tot maximaal de daadwerkelijke kosten van de auto van de zaak (inclusief de btw-correctie voor privégebruik).
Het Gerechtshof Amsterdam heeft onlangs bevestigd dat dit alleen geldt voor de IB-ondernemer en dus niet voor de werknemer of de werknemer DGA.
Zie voor de uitsluiting van de werknemer of de werknemer DGA de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (GHAMS:2016:3184) d.d. 5 augustus 2016, met name paragraaf 5.3:
Naheffingsaanslag beperken op grond van de werkelijke kosten?
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Het Hof stelt daarbij voorop dat voor belanghebbendes opvatting geen steun te vinden is in de wet.
De Hoge Raad heeft eerder in zijn arrest van HR 8 juli 1992, nr. 28.468, BNB 1992/312, overwogen ten aanzien van artikel 42, derde lid, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (voorloper van artikel 13bis Wet LB):
“3.1. De klachten gaan uit van de opvatting dat het op de voet van artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) tot de inkomsten uit arbeid te rekenen bedrag niet hoger kan worden gesteld dan het bedrag dat als kosten van de desbetreffende auto ten laste van de winst is gebracht. Voor die opvatting is evenwel geen steun te vinden in die bepaling.
3.2. De (…) vergelijking met een ondernemer die de kosten van een personenauto ten laste van zijn winst brengt, gaat niet op. Voor dat geval geeft artikel 42, lid 2, van de Wet een forfaitaire regeling, teneinde te voorkomen dat niet-zakelijke kosten, die voortvloeien uit het privé gebruik van de auto, ten laste van de winst worden gebracht. Artikel 42, lid 3, van de Wet behelst een waarderingsvoorschrift van het voordeel gelegen in het voor privé doeleinden kunnen gebruiken van een personenauto die door de werkgever ter beschikking is gesteld, en waarvan de kosten ten laste van de werkgever komen. De beide situaties verschillen zozeer dat geen sprake is van gevallen die de wetgever gelijk zou moeten behandelen.”
Het arrest van 17 maart 1993 waar belanghebbende een beroep op doet zag op een andere categorie belastingplichtigen dan belanghebbende, namelijk op ondernemers en is reeds op die grond niet vergelijkbaar.