De Rechtbank Noord-Holland heeft in een specifiek geval bepaald, dat een auto op de balans van de holding-bv niet als auto van de zaak behoefde te worden aangemerkt. Voor deze auto was geen kilometeradministratie bijgehouden om te kunnen aantonen dat niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden met de auto was gereden.
De rechtbank stelde daarbij vast:
- de werknemers hebben de auto gebruikt;
- de auto wordt niet voor woon-werkverkeer gebruikt;
- de auto staat bij het kantoor achter een afgesloten hek;
- de sleutels van de auto worden in een kluis bewaard;
- er zijn 12 signaleringen (flitsauto) waaruit volgt dat de auto buiten werktijd is gebruikt, de belastingplichtige heeft aangetoond dat dit zakelijk gebruik is geweest;
- de inspecteur heeft niet aangetoond dat de auto ter beschikking is gesteld aan werknemers voor privégebruik.
Bewijslast
Wat betreft de vraag op wie de bewijslast rust dat de auto ter beschikking is gesteld, heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 13 augustus 2010 nr. 08.03782, LJN: BN3831 het volgende overwogen:
“(…)
De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien de inspecteur daarin slaagt, geldt ingevolge artikel 3.145, lid 1, Wet IB het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is aangewend. (…)”
Deze bewijslastverdeling heeft eveneens te gelden bij artikel 13bis Wet LB 1964, dat artikel 3.145, eerste lid, van de Wet IB 2001 (vervallen) heeft vervangen. Anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, staat de vraag of een auto ter beschikking is gesteld los van de (vervolg)vraag of een auto wel of niet als een onder artikel 13bis, vijfde lid, van de wet LB 1964 genoemde bestelauto kan worden aangemerkt.
Rechtbank Noord-Holland d.d. 21-10-2013, publicatie d.d. 03-12-2013.